Vrijdag was het dan eindelijk zover: het beton van de werkplaats kon gestort worden. Joris moest werken, maar omdat het beton gepompt werd, in plaats van het met kruiwagens heen en weer te rijden, moest het met drie personen wel lukken. Om acht uur zou de aannemer komen.
Om negen uur belde ik maar eens. “Zeg, jullie zouden toch het beton komen storten?”
“Ja, om tien uur. Was dat niet doorgekomen?”
Om tien voor tien zag ik een grote betonwagen over de Ratellaan langs rijden . Door een sprintje te trekken door het weiland kon ik nog net voorkomen dat hij vast kwam te zitten in de oprit van de buren.
Maar toen hij eindelijk op het juiste adres was ging het snel. Met een gigantische pomp, die óver de bomen heen reikte, werd het beton rechtstreeks naar de werkplaats gepompt. In een kwartiertje zat de hele massa erin en kon de wagen weer wegrijden.
En toen ging het mis. Ondanks dat Joris, de beide aannemers en ikzelf de chauffeur herhaaldelijk, mondeling èn schriftelijk hadden gewaarschuwd om NIET te keren op de rijplaten (want die zijn prima voor personenwagens, maar onvoldoende voor zware vrachtwagens) deed hij het toch. We zagen de rijplaten wegschuiven. “Goh”, dacht ik nog, wat komt daar een blubber onder vandaan.”
Maar het was geen gewone modder.
“Volgens mij is zijn brandstoftank geknapt!”riep de aannemer. We roken eraan. Geen benzine: het was de olie van de hydrauliek die inmiddels aan alle kanten uit de betonwagen spoot. Ik deed nog een poging om het spul op te dweilen, maar dat was letterlijk dweilen met de kraan open.
“Hoeveel liter olie zit er in zo’n wagen?” vroeg ik.
“Ja, toch wel een litertje of 300” zei de chauffeur. Die bleef er verder nogal rustig onder en belde het hoofdkantoor van Friesland Beton. Dat ze maar even met wat nieuw gebroken puin moesten komen om het pad schoon te maken. Over anderhalf uur zou er iemand komen.
Na twee uur belde ik maar eens.
“Goedemiddag. Er is hier vanmorgen een ongeluk gebeurd met een betonwagen waarvan de hydrauliek ontploft is.”
“Ja, daar heb ik wel iets van gehoord. Maar we sturen iemand om het op te ruimen hoor.”
“Maar kunt u zeggen wanneer die komt? Want er staan hier nu poelen olie op het land en op het pad en dat trekt nu wel mooi allemaal de grond in. Die grond wàs schoon – we hebben vorig jaar een bodemonderzoek gedaan. Maar als we straks gaan bouwen en de grond is vervuild zitten wij met de gebakken peren.”
“Nou mevrouw, poelen olie, u moet het niet groter maken dan het is. Ik heb die wagen hier gezien en zoveel olie is het niet. En ik kan ook op zo’n korte termijn niemand regelen.”
“Zal ik u even wat foto’s sturen?”
Dat hielp blijkbaar, evenals het feit dat de aannemer, op mijn verzoek, bevestigde dat het echt om een groot oppervlak ging wat vervuild was. Even later belde de voorman van de betoncentrale dat er een loonwerker aan kwam. Niet met anderhalve kuub puingranulaat, maar met 12 kuub.
Maar toen die loonwerker halverwege de middag eindelijk arriveerde (die moest, met de trekker en de graafmachine, helemaal uit Heerenveen komen, je denkt: bel er dan ééntje bij ons in de buurt…) verschoot hij een beetje en belde subiet de betoncentrale weer.
“Ja hoor eens, dit is veel groter dan je had aangegeven. Dat moet op de officiële wijze gesaneerd worden. Regel maar een vloeistofdichte container om die grond af te voeren.”
Goed, het eind van het liedje was dat we met ons allen tot half zes stonden te wachten tot de vloeistofdichte container er was. Alle vervuilde grond en puingranulaat is weg geschept en het pad is min of meer weer gerepareerd met een veel te grote berg puingranulaat. Jammer genoeg niet zo netjes en glad als het eerst was. Gelukkig was de grond nog vrij nat, waardoor de olie niet al te ver de grond in was getrokken.
Netto opbrengst van een heel lange dag vol wachten, telefoneren en veel ergernis: een berijdbaar, maar èrg hobbelig laatste stukje pad, grote kuilen aan weerszijden van het pad (waar het nu éindelijk weer wat groener begon te worden…) en een prachtige, spiegelglad gevlinderde betonvloer voor de werkplaats.