We hebben het plan om een vloer van leem aan te leggen in de slaapkamer , de inloopkast en de woonkamer.
“Is dat dan niet stoffig?” vraagt iedereen dan meteen, denkend aan het openluchtmuseum of Archeon. Nee, wat we van plan zijn is een ‘moderne’ leemvloer, afgewerkt met (lijn)olie. Een soort linoleum eigenlijk, maar dan van leem aan elkaar geplakt met geoxideerde lijnolie, in plaats van zaagsel (of wat het dan ook is wat er naast lijnolie in linoleum gaat). Naar het schijnt een harde, gladde, warm aanvoelende vloer `(die voelt als hout of leer) met een hoge warmtecapaciteit (dus uitstekend te combineren met vloerverwarming) en zéér milieuvriendelijk (want het is eigenlijk enkel modder en plantaardige olie, er hoeft zelfs geen boom voor gekapt te worden). Zeg maar: een milieuvriendelijk alternatief voor een gietvloer.
Zulke vloeren zijn in Nederland vrijwel onbekend. In het alternatief-bouwen-circuit in Amerika zijn ze tamelijk gebruikelijk. (Zie bijvoorbeeld deze blog.) Maar áls er in Nederland al een leemvloer wordt toegepast (buiten het openluchtmuseum), is dat eerder een dikke stampleemvloer, van 12 cm dik of meer, die mechanisch wordt aangetrild.
Maar wij hebben maar een paar cm beschikbaar. Dat kan dus (althans, volgens het boek ‘Earthen Floors’ (zie hieronder) kan het al vanaf anderhalve cm dikte en als het in Amerika kan, moet het hier ook kunnen, toch?). Maar het is wel héél belangrijk om te zorgen dat de samenstelling van de leem precies goed is. Want anders krijg je barsten of gaat je vloer kruimelen aan de randen of wordt hij niet hard of neemt hij de lijnolie onvoldoende op waardoor hij te bros blijft of krijg je andere ellende. Je moet dus exact de juiste verhouding zand en klei hebben, aangevuld met de juiste hoeveelheid gehakseld stro als wapening.
Nu maakt het voor die verhoudingen ook nogal uit wat de korrelgrootte en korrelgrootteverdeling is in je zand en klei. Er is daarom niet een kant-en-klaar recept beschikbaar. Maar in het boek ‘Earthen Floors’ (mijn bijbel, in dit experiment) staat precies beschreven hoe je te werk moet gaan om het juiste recept te bepalen. De komende maanden ga ik dus testjes doen. Daarbij ga ik in eerste instantie uit van de basisleem van fa. Oskam en metselzand.
Het wordt weer een langdurig proces: eerst testjes doen om de verhouding zand / klei te bepalen, telkens met voldoende droogtijd. Dan testjes doen om de juiste hoeveelheid stro te bepalen, die moeten ook weer drogen. Dan een grote testvloer maken, van een vierkante meter, en die ook weer laten drogen. Na 12-48 uur ‘burnishen’ (een soort polijsten / verdichten) en verder laten drogen (minimaal een week, beter twee, afhankelijk van het weer). En dan afwerken met olie en de olie helemaal laten uitharden om te bepalen of het goed genoeg is.
En dan intussen de slaapkamer ontruimen en de muur tussen de slaapkamer en de inloopkast maken. En stuken. En dan de onderste laag van de slaapkamervloer leggen. Dat hoop ik zo ergens in april te doen, liefst vóór de lammertijd. Die vloer moet dan helemaal drogen. Dan kan de bovenste laag er op, en de inloopkast. Die bovenste laag moet dan weer helemaal drogen. Daarna kan er olie op, en die moet dan ook helemaal uitharden. Al met al trek ik daar toch wel zes tot twaalf weken voor uit. En als die vloer weer begaanbaar is kunnen we de slaapkamer en kledingkast weer terug verhuizen en aan de woonkamer beginnen (allebei tegelijk kan niet want dan kunnen we niet meer door het huis heen).
Nu ik het zo opschrijf klinkt het als héél veel werk, maar dat valt wel mee. Het echte werk is natuurlijk het leggen. Dat moet bij voorkeur op één dag gebeuren, en het is pittig werk, dus hebben we zéker wat hulp bij nodig. Ben je of ken je iemand met belangstelling voor dit experiment? Hoort zegt het voort! En er zullen nog wel wat blogjes over verschijnen.
De fanatieke volgers hebben gemerkt dat ik even een stop heb gehouden in het blog. Een soort langdurige kerstvakantie zeg maar. Daar waren we ook wel aan toe.
Zo tegen de kerst hadden we het huis weer redelijk op orde. En konden we voor het eerst Kerst In Eigen Huis vieren. Met alle dingen die in de stacaravan niet konden: een versierd huis, een grote kerstboom (voor het eerst in 5 jaar alle kerstversiering weer eens uitgepakt), kaarsen, kerstkoekjes om in het dorp rond te brengen en een tulband (hoe heb ik het toch 5 jaar zonder echte oven gedaan?).
Overigens zijn we geen fanatieke kerstvierders. Maar goed ook, want we kunnen momenteel niet gezamenlijk ’s avonds van het erf af. De wolvenroedel in het Drents-Friese Wold heeft de smaak van schaap aardig te pakken en we wonen vlakbij (of in) hun jachtgebied. Dus de schapen gaan elke avond bij het vallen van de schemering veilig op stal.
Dat betekent dat er ’s avonds altijd één van ons thuis moet zijn. Dus Joris vierde Eerste Kerstdag met zíjn familie, en ik Tweede Kerstdag met de mijne. En toen ik die avond laat thuis kwam zat er een deur in de woonkamer!
Daarna heb ik de basis gemaakt voor een pergola / schaduwdoekconstructie rond het terras. Afgelopen jaar was het vaak tè heet op het terras. De boompjes die ooit voor schaduw zullen zorgen moeten nog even groeien. Komend jaar wil ik in elk geval schaduwdoeken kunnen ophangen. Bij Boeren in het Bos in Nijeberkoop (vlakbij) heb ik zes mooie acaciapalen gehaald en tussen Kerst en Oud&Nieuw stevig in de grond gezet. Nu nog de palen onderling verbinden met eiken- of acacia takken en dan is het een prachtige constructie voor schaduwdoeken en klimplanten.
Joris heeft intussen alle isolatie in het dak weer aangevuld èn afgedekt met folie, wat een hoop stof scheelt.
En hij heeft deur na deur gemaakt. Nu zitten er in alle deuropeningen beneden ook daadwerkelijk deuren, wat de warmte heerlijk op zijn plek houdt. Zodra de zon ook nog een paar uur schijnt kunnen we volstaan met om de dag de kachel stoken, in plaats van elke dag! Ons houtverbruik is dan ook zeer bescheiden; met een m3 per maand zijn de woonkamer en keuken altijd tussen de 20 en 22 graden. En hebben we nog warm douchewater ook.
Desondanks ben ik druk bezig leeggekomen houthokken weer te vullen. Op 3 januari kwamen Rogier, Barbara en Rob helpen om de andere helft van het hazelaarsbosje af te zetten. En in oktober – november heb ik samen met onze boer de struiken en boompjes die vanuit de houtwal over het weiland hingen opgesnoeid. Er ligt dus weer een flinke berg hout om klein te maken. Vermoeiend werk (en niet best voor mijn schouder en elleboog) maar zeer bevredigend om een vol houthok te zien en te weten ‘dat is weer een maand warmte’.
Toen Joris klaar was met de binnendeuren heeft hij van de de eiken plankjes die hij nog over had deurtjes gemaakt waar die nog ontbraken in de keuken. Wat een opluchting om niet meer tegen die stomme gootsteenkast aan te kijken. De combinatie van de eiken frontjes met de strakke witte oogt helemaal niet verkeerd. Nu nog het definitieve aanrechtblad, dat schijnt eind februari te gaan gebeuren…
Nadat ik alle deuren en deurtjes zorgvuldig in de grondverf of in de lijnolie had gezet (doet altijd een beetje pijn bij eiken, onbehandeld is mooier, maar dat blijft niet lang zo mooi) heb ik de bijkeuken ontruimd en het stuukgereedschap weer tevoorschijn gehaald. Op 20 januari heb ik samen met Anja de laatste muur in de bijkeuken een eerste leemlaag gegeven. En op 22 januari de muur in de hal. Dat kostte behoorlijk wat moeite (en gevloek), want het onderlaagje van homemade hechtleem bleef niet hangen aan het OSB plafond toen ik er een tweede laag op aanbracht. Maar uiteindelijk is het gelukt. Nu alleen nog de muur achter de trap en de muur in de keuken waar de openslaande deuren in zitten, en dan zijn beneden álle muren gestuukt!
Nou ja, die in de hal en de bijkeuken moeten dus nog wel een finishlaag. En geschilderd. En de wc moet nog. En de badkamer. Er is altijd wat te doen, zowel binnen als buiten, zelfs in de winter. Maar al met al is de winter-in-het-huis een verademing, vergeleken met de winter-in-de-stacaravan. Daar genieten we zo van, dat het blog even op de achtergrond kwam…
Het bleef dit jaar tot ver in november warm, maar de afgelopen week hebben we toch het eerste echte winterweer gehad terwijl we in het huis woonden. Zijn we tevreden over de prestaties van het huis? Ja en nee.
We hebben in het ontwerp van het huis op drie aspecten gelet om het energie-efficiënt te maken:
de indeling, met de woonvertrekken (woonkeuken en woonkamer) op het zuid(west)en, de leemkachel gepositioneerd tussen woonkamer, woonkeuken en badkamer en de slaapkamer beneden op het noordoosten;
een dikke isolatieschil, van kalkhennep in de muren en houtvezelplaat en vlaswol in het dak (en triple glas);
tochtdichtheid, door alle naden en kieren af te plakken;
thermische massa om temperatuurverschillen te dempen.
De indeling is zeker geslaagd. Dat merk je wanneer de zon schijnt: dan warmen de woonvertrekken (en de bijkeuken) flink op door de zon. Bij echt zonnig weer is er dan nauwelijks nog bijverwarming nodig, zelfs als het vriest. En dat ondanks het feit dat de uiterste zuidpunt van het huis wel muur is in plaats van glas (want dat was de ènige plek waar we een koelkast handig kwijt konden).
De isolatieschil is ook netjes rondom aangebracht en gedetailleerd. Maar! Isolatie werkt bij de gratie van stilstaande lucht. Wanneer de wind dwars door de poriën van je isolatiemateriaal blaast werkt het niet. En daar valt de kalkhennep een beetje tegen.
Toen we het besluit namen om met kalkhennep te bouwen (dat was al in 2016) was het materiaal nog erg nieuw. Het werd toen gepresenteerd als ‘luchtdicht, dampopen, vochtbufferend, isolerend èn met een hoge thermische massa’. Dat klonk dus gewoonweg ideaal. Alleen een adequate bescherming tegen water was essentieel. Mede daarom kozen we voor een bekleding met potdekselplanken, die een goede ventilatie toelaten maar (zelfs horizontale slag-)regen goed tegenhouden.
Helaas begrepen we al toen we nog aan het ontwerpen waren van andere kalkhennepbouwers dat die luchtdichtheid toch een beetje tegenviel. “Moet er dan folie onder de potdekselplanken?” vroegen we aan de architect en de kalkhennepspecialist. “Nee”, zeiden die, “een kaleilaagje (heel dun stuclaagje) aan de buitenkant is voldoende.” Dus nadat de muren gestort werden in de zomer van 2020 heb ik ze netjes ‘gekaleid’, waarna Joris er het potdekselwerk over aanbracht.
En daar zijn we toch iets te goedgelovig in geweest. Wat is er gebeurd?
Ten eerste is de kalkhennep niet overal zorgvuldig genoeg aangebracht. Het is de bedoeling dat de losse massa direct na het storten stevig wordt aangestampt aan de binnen- en buitenkant van de muur. Maar af en toe was het met de vrijwilligers erg gezellig. En dan werd er niet voldoende opgelet, aangestampt en/of doorgewerkt. Op sommige plekken was er dan al een calciethuidje ontstaan op een eerdere laag, waardoor de volgende laag onvoldoende gehecht heeft. Dat resulteert in (horizontale) scheuren tussen de lagen. En op andere plekken is de kalkhennep gewoon onvoldoende aangestampt en heel erg los.
Ten tweede zijn het gebint en (mogelijk daardoor) het houten frame in de muren flink gaan werken. Daardoor zijn er op verschillende punten scheuren ontstaan, die dwars door de lagen heen lopen. Dat is heel logisch, maar we hadden het niet verwacht. Volgens de kalkhennepspecialist gebeurt dit normaal gesproken ook niet (maar dat kunnen wij ons dan weer niet voorstellen).
Ten derde was het materiaal voor de kaleilaag toch te dun voor volledige winddichtheid. We kochten dat van de kalkhennepspecialist, maar ik merkte al snel dat ik van het dun-vloeibare spul heel veel nodig had om de poriën te verzadigen. Ik kwam er dan ook niet mee uit. Omdat hij op dat moment niet meer op voorraad had, heb ik zelf bijgemaakt met een restant kalk wat was overgebleven. Opvallend is, dat het momenteel lijkt alsof de muren die ik met zelfgemaakte kalei heb gepleisterd beter presteren (minder tocht) dan de muren die met de gekochte kalei zijn gedaan. Maar dat kan ook zijn omdat die minder wind krijgen.
Controleren in welke mate deze verschillende factoren spelen is helaas lastig door factor vier: onze keuze voor het potdekselwerk aan de buitenkant, in plaats van kalkpleister. Van sommige scheuren vermoed ik dat ze door-en-door lopen. Maar dat kunnen we alleen verifiëren door aan de buitenkant het potdekselwerk eraf te halen. En dat is meer iets voor de zomer.
Er zijn trouwens ook nog plekken waar warmte weglekt omdat we gewoon nog niet klaar zijn. We hebben nog steeds geen deur in de woonkamer, waardoor relatief veel warmte ontsnapt naar de hal en vandaar naar de (hele) bovenverdieping. En boven is er ook nog geen muur tussen het achterhuis (het toekomstige gastenverblijf) en ons eigen huis. En in het dak zijn nog een paar plekken waar de isolatie weer moet worden aangevuld. En er zijn nog behoorlijk wat muren niet gestuukt. Dat soort dingen.
En wat is nu het resultaat van dit alles?
De kachel werkt precies zoals beloofd. Eén keer stoken is ongeveer anderhalf uur vuur, dan gaat de schoorsteen dicht en geeft hij nog zo’n 24 uur lang heel gelijkmatig warmte af. Heel anders dan een ‘gewone’ stalen kachel, waarmee het toch snel te warm is als hij goed brandt en dan weer snel afkoelt als hij uit is.
Bij weinig wind krijgen we het dan ook moeiteloos behaaglijk in de woonkamer en woonkeuken. Als we de kachel zo’n 1 x per etmaal stoken is het heerlijk warm. Soms te warm. Zelfs als het vriest maar wel zonnig is. Met de lange, koude nachten van de afgelopen periode verliest het huis natuurlijk ’s nachts wel wat warmte, dat merkten we vooral in de slaapkamer. Daar liep de temperatuur in twee weken terug van 17 naar 13 á 14 graden.
Als de zon schijnt loopt de temperatuur in de bijkeuken (en keuken/ woonkamer) overdag lekker op. We zetten dan de deuren naar de inloopkast / slaapkamer open zodat die een beetje kan opwarmen.
Maar toen de wind opeens opstak en naar het zuiden draaide terwijl buiten alles nog bevroren was en het hartstikke bewolkt was werd het vooral in de bijkeuken koud. Echt steenkoud! En dat betekent natuurlijk dat er ook allemaal warmte weglekt door de keukendeur en de badkamermuur (waarin nog geen isolatie zit maar wel een gezellig decoratief glas-in-lood-raam). Blijkbaar is de bijkeuken een heel zwakke plek.
De zuidoostmuur in de bijkeuken (en woonkeuken) vangt veel (zuiden)wind en is nog niet gestuukt. Bovendien zitten er inderdaad wat plekken in waar ik de kalkhennep niet 100% vertrouw en scheuren waarvan ik vermoed dat ze door en door zijn. We gaan daar dus van de zomer de buitenkant controleren.
Voor nu hebben we zoveel mogelijk schapenwol in alle kieren gepropt. Weliswaar zien ze er dan nog dramatischer uit (met de zwarte wol) maar het houdt veel kou tegen (dat blijkt als je het controleert met een thermometer). En ik moet binnenkort maar de buitenmuur in de bijkeuken gaan stuken, dan waait het er in elk geval niet meer dwars doorheen. In de woonkeuken moeten we daarvoor eerst het probleem van de klemmende tuindeuren oplossen.
Zijn we nu wanhopig? Nee hoor. Het hoort bij pionieren. Trouwens, we hebben van diverse andere mensen die huizen lieten bouwen (ook met ‘gangbare’ materialen) nog veel dramatischer verhalen gehoord.
Bovendien: nu het weer warmer weer wordt loopt de temperatuur in het huis weer heel snel op. Zodanig dat we af en toe een dagje stoken overslaan en het winterdekbed op het bed eigenlijk te warm is.
En we hebben nog een mogelijke remedie: het potdekselwerk is aangebracht op vijf cm dikke tengels. Als we de ruimte tussen die tengels opvullen met zorgvuldig op maat gezaagde houtvezelplaat (en alle kieren aftapen) winnen we een paar cm isolatie en een heleboel luchtdichtheid. Dan moet dus wel het potdekselwerk er weer af. Maar het zou eventueel in etappes kunnen.
Desalniettemin: als we nog een keer zouden bouwen zouden we het waarschijnlijk niet meer met (gestorte) kalkhennep doen. Liever zoals we de werkplaats hebben gebouwd, met een houtskelet opgevuld met vlas- of hennepwol en aan beide zijden afgedekt met houtvezelplaat. Dat is net zo dampopen en veel makkelijker luchtdicht te maken. Voor thermische massa kan je net zo goed (of beter) een dikkere leemlaag aan de binnenkant aanbrengen. Dus niet een laagje van een centimeter alleen maar voor een gladde ‘look’, maar zeker drie lagen, tot acht cm of meer.
Kalkhennep is op zich een mooi materiaal, maar ik denk dat het beter is het als prefab-elementen toe te passen, zodat het onder gecontroleerde omstandigheden kan worden geproduceerd.
Voorlopig concentreren we ons op het afwerken van de binnenkant. En stoken we zo nodig de kachel een keer extra. Maar dat hoeft echt alleen bij harde wind èn heel koud en donker weer. Het huis is hoe dan ook onvergelijkbaar veel behaaglijker dan de stacaravan, daar genieten we elke dag van!
Als je een duurzaam huis bouwt, moet je dat natuurlijk ook duurzaam inrichten. Zeker na het keukenblad-debacle. Wat duurzaamheid betreft gaat er eigenlijk niets boven het onvolprezen kastensysteem van Lundia. (Nee, ik word niet gesponsord – was het maar waar!) Oerdegelijke en fraaie stellingen van grenenhout die levenslang meegaan en telkens weer op een andere wijze kunnen worden gecombineerd en opgesteld, al dan niet na een schuur- en schilderbeurt. Doodzonde dat het bedrijf grotendeels ten onder is gegaan aan goedkope concurrentie van Ikea-rotzooi.
Wij zijn er allebei mee opgegroeid (Joris kwam er pas op tienjarige leeftijd achter dat ‘Lundia’ níet een synoniem was voor ‘boekenkast’.) Dus toen we op onszelf gingen wonen, láng voor we elkaar kenden, bouwden we vanzelfsprekend ook al onze eigen Lundia-collectie op.
Ik was apetrots toen ik op mijn negentiende van mijn spaargeld een stuk boekenkast kocht voor in mijn studentenkamer.
Joris kreeg toen hij op kamers ging van zijn grootouders een Lundiakast mèt bureau. Die een kwart eeuw later in de stacaravanjaren weer uitstekend dienst deden als servieskast en eettafel.
De staanders en schappen die we nu (in allerlei dieptes en hoogtes) bezitten hebben we grotendeels tweedehands gekocht; er zijn er heel wat bij die ouder zijn dan wijzelf. En je blijft het maar aanpassen.
In de woonkamer paste de boekenkast na het stuken helaas net niet meer onder de mooie rondingen van het plafond. Joris heeft er radicaal de zaag in gezet. Door de staanders aan te passen aan de ronding past de kast nu nèt. En de constructie bleef ook nog nèt intact. Hopelijk is dat nog steeds zo als de leemvloer er in komt… nou ja, dat zien we dan wel weer.
Toen we elkaar leerden kennen kochten we allebei Lundia-onderdelen van 60 cm diep voor een kleerkast. En toen we gingen samenwonen fuseerden de kasten tot één grote kast. Die heeft de afgelopen 23 jaar gestaan op vijf verschillende adressen in Groningen, Houten en Amersfoort. Nu staat-ie waar ooit de muur tussen inloopkast en slaapkamer moet komen. Superduurzaam. Maar hij is te breed! Er is maar 2,38 m ruimte en de kast is 2,52 m breed! Niet over nagedacht toen we het huis ontwierpen!
Ook in de bijkeuken passen onze kastelementen van 80 breed en 40 diep nèt niet. Maar! Als we de breedtes 50-100-80 gebruiken, benutten we de beschikbare ruimte in bijkeuken en inloopkast weer wel efficiënt. Dus we gaan weer op onderdelenjacht. Wie wil er nog oude Lundia verkopen of ruilen? We zoeken:
vier staanders (waarvan minimaal twee dichte) van 40 diep en 228 hoog;
een stuk of acht schappen van 40 diep en 100 breed (bijkeuken);
acht schappen van 60 diep en 80 breed (kleerkast);
draagbeugels om een uitspringend schap geschikt te maken voor staanders van 40 diep;
een set vlakke deuren van 80 breed, 100 hoog;
een set vlakke deuren van 80 breed, 60 hoog.
Het hoeft allemaal geen woonkamerkwaliteit te zijn, waarschijnlijk gaan we het toch schilderen. We hebben eventueel ook te ruil, zowel schappen als staanders, plus de nodige losse onderdelen (laden, deuren, hangmappenlade etc.), in 30, 40 en 60 diep.
(We houden natuurlijk ook Marktplaats in de gaten. En als niemand meer ongebruikte Lundia op zolder heeft staan gaan we lekker ons lijstje van tweedehands Lundia dealers afbellen. )
We hebben de afgelopen maanden erg toegewerkt naar de datum van 6-7 december, omdat dan het nieuwe aanrecht geleverd zou worden en de keuken geplaatst. Maar dat liep weer eens anders dan gepland…
We hebben lang getwijfeld over de keuken. Niet zozeer over de indeling of de kleur, maar over de vraag of we een nieuwe keuken gingen kopen. Uiteindelijk kozen we voor een tweedehands. In de wetenschap dat er nog een kastje voor de oven bij moest en een ander kastje niet meer paste, en dat er daardoor ook een nieuw aanrechtblad nodig zou zijn. Het was niet 100% wat we wilden, maar wel 70%. En met een mooi blad dachten we dat wel naar 90% te kunnen krijgen. En dan hadden we in elk geval een deel van de grondstoffen bespaard.
Maar toen ik begin dit jaar op aanrechtbladjacht ging bleek het nog best lastig om de juiste kleur grijs te vinden. Je zou zeggen ‘donkergrijs met een spikkeltje – kan niet misgaan’, maar heel veel kleuren grijs leken in combinatie met de grijze tegels van de keuken opeens paars, terwijl de tegels zelf opeens een groene zweem kregen. (Gebruikelijk is dat je alles tegelijk uitzoekt. Wij snappen niet hoe mensen dat doen. Na 20 minuten keukengeleuter van zo’n keukenboer krijg ik sterretjes voor mijn ogen en ben ik bereid een lichtgevend paars aanrechtblad met glitter te accepteren, als ik maar weg mag.)
Uiteindelijk vonden we in juli een heel acceptabele grijs met spikkeltje bij een firma die specialiseert in het opknappen van oude keukens. Wel iets glimmender dan we in ons hoofd hadden, en composiet, dus niet goed recyclebaar, en tamelijk prijzig. Maar goed, dan heb je wel een keukenblad waar je blij mee bent en lang mee doet.
Daarna was er nog wat heen-en-weer gemaild over de tekening met de maten. En daarbij was me ook opgevallen dat er een andere kleurnaam (‘Vezza’) op de tekening stond dan op de opdrachtbevestiging (‘Viper’). Maar dat zou in orde komen, verzekerde de keukenfirma.
Enfin, het leek allemaal geregeld; daarna werd ik plotseling ziek en daarna was de leemweek en al met al schoof de keuken wat naar achteren in de gedachten terwijl we maandenlang druk stuukten en schilderden en toen was het eindelijk zover.
Op 6 december werd het aanrecht gebracht. ‘Mooi kleurtje!’ zei de bezorger. Maar wij aarzelden. Was dit echt de kleur die we besteld hadden? Zo lichtgrijs?
Direct de leverancier gebeld. “Ja, er was iets met die kleur. O ja, er stond ‘Vezza’ op de tekening, maar het moest ‘Viper’ zijn. Ja, dat kwam doordat ‘Viper’ niet in het tekenprogramma van de fabriek zat. Nee, dat was duidelijk aangegeven. Met een pijltje bij de tekening die naar de fabriek ging.”
Maar op de pakbon stond toch echt ‘Vezza’. En toen ik een foto naar de keukenfirma had geappt beaamde die dat dit echt niet klopte. Lichtgrijs hoogglans met donkergrijze friemeltjes die nèt niet op marmer lijken maar op een goedkope imitatie daarvan. En er zit ook nog een waterkering op die we niet wilden…
Dat is nu al de derde keer dat het misgaat bij een groot (duur) onderdeel. Eerst bij de gebintbalken, die de tekenaar op eigen houtje 25 cm had ingekort. Toen bij de vlaswol, waar de dealer het verkeerde productnummer (voor 14 cm dik, ipv 16 cm) op de offerte bleek te hebben staan. En nu het keukenblad.
We krijgen een nieuw blad, want de fout ligt overduidelijk niet bij ons. Maar we balen ontzettend. Voor de milieu-impact van het maken van een nieuw keukenblad hadden we bijna net zo goed een hele nieuwe keuken kunnen kopen. Zou ons natuurlijk nog wel een paar centen meer hebben gekost, maar dan had het 100% gepast en zouden we er veel minder werk aan hebben (Joris moet nu nog een aantal kastjes verbouwen en deurtjes en een plint maken, en een afzuigkap ophangen en daar een een koof rond timmeren).
Het blad is wel geïnstalleerd, zodat we nu wel van de keuken gebruik kunnen maken. Heel fijn dat alles in de keuken en de bijkeuken weer op zijn plaats staat en heel fijn om zoveel werkruimte te hebben. Maar echt blij kunnen we er niet mee zijn want het blad gaat dus over een paar maanden hoogstwaarschijnlijk naar de stort. Doodzonde. Want het is kwalitatief prima, maar echt vre-se-lijk lelijk. Te lelijk om aan te wennen. Vinden wij althans. Iemand anders belangstelling? Misschien dat het in een hoogglans keuken in een heel modern interieur wel past…