Ochtendroutine

Veel mensen vragen ons of we al helemaal gewend zijn. Het antwoord is: ja en nee.

We voelen ons helemaal thuis op onze stek en in de streek. De mensen hier zijn gemoedelijk en open, de omgeving is prachtig, het buitenleven is heerlijk. Ik geniet elke dag met volle teugen. Hoewel we in Amersfoort aan de rand van de stad woonden, zó konden gaan wandelen in bos- of weidegebied en een grote tuin hadden, beleef je de wisseling van seizoenen op het platteland toch intenser. Zeker als je zo ‘woonkampeert’ als wij momenteel.

Waar we wel aan moeten wennen, is dat alles zo veel tijd kost. Even naar de supermarkt lopen is er niet meer bij. In Amersfoort kwam het wel voor dat ik tijdens het koken zei “o jee, ik heb geen (vul in: tomaten, melk, ansjovis…) meer”. Dan liep Joris even naar de Albert Heijn en aten we welgeteld vijf minuten later. Hier is de supermarkt op 4 km afstand. (Wat natuurlijk nog meevalt, vergeleken met sommige andere mensen die ik ken). Je wordt gedwongen om er beter van te gaan plannen.

Ook op het erf kosten zaken veel tijd. Neem de was. Op mooie dagen wil ik de was doen, want dan kan-ie (hopelijk) buiten drogen. We hebben een wasmachine met een eco-programma, maar dat duurt eindeloos. Daar begin ik dus meteen om half zes mee, als we opstaan.

HALF ZES?! Ja, op maandag en donderdag in elk geval wel. Dan moet Joris naar Roermond en hij vertrekt om zes uur, om de files voor te zijn. En als echt ochtendmens kom ik, als de wekker twee keer per week om half zes gaat,  in no time in een ritme  waarin ik ook de rest van de week om kwart over  vijf wakker word. Zeker als ik weet dat er een hondje in de bench zit te wachten dat graag uitgelaten wil worden. Dus dat is het allereerste begin van de dag: trui en overall over mijn pyjama, warme sokken en wolgevoerde laarzen aan en een rondje met Aska lopen. Het is hier stikdonker dus bij helder weer kan ik mijn kennis van de sterrenbeelden oppoetsen. Daarna alle dieren eten geven: Max en Minoes moeten apart voer, omdat Max een darmprobleempje heeft. En Aska krijg natuurlijk weer ander voer. En uiteraard willen ze allemaal het liefst andermans voer eten…

Dus zodra iedereen eten heeft de eerste was in de machine. De wasmachine staat in de stal. Toevoer van water geschiedt door middel van een tuinslang die naar de ‘bouwwaterput’ loopt. (We hebben speciaal een gaatje in de deur gezaagd zodat de voordeur ook op slot kan als ik de was aan het doen ben. Dat kon eerst niet.) Maar die kan niet permanent aangekoppeld blijven. Dus was in de machine, slang aan de kraan koppelen, terug lopen, slang aan de wasmachine-aansluiting  koppelen, wasmachine- aansluiting open zetten, checken of alles dicht zit, terug lopen, kraan open zetten, terug lopen, wasmachine aan zetten, erbij blijven staan tot je zeker weet dat het programma loopt.

En ja, zo langzamerhand vriest het soms ’s nachts. En laten dat nou net de nachten zijn vóór een mooie (was)dag. En dan zit de koppeling van de tuinslang dus vol met één bonk ijs. Dus dan komt er nog bij: water koken en de koppeling van de tuinslang ontdooien zodat je ‘m kunt aansluiten, heet water over de slang gieten zodat het water er doorheen kan stromen… Dit alles bij het licht van de mobiele telefoon.

Het is wat anders dan de was ’s avonds in de schone, goed verlichte  bijkeuken in de wasmachine proppen en ‘m op tijdsprogrammering zetten,. zodat -ie ’s ochtends schoon uit de machine komt zoals ik in Amersfoort deed . Maar hé, ik ben al lang blij dat de wasmachine het doet!

Daarna de kachel aanmaken (héél essentieel!). De kippen en eenden uit hun nachthok laten. En dan mag ik me aankleden en ontbijten.  Tja, de ochtendroutine is wat anders dan vroeger. En dan hoef ik nog niet eens geiten te melken…

Het went wel. Zo zijn er veel zaken die langzamerhand moeten wennen. Eigenlijk ben je pas echt gewend op een plek als je er minstens een jaar hebt gewoond, alle seizoenen hebt meegemaakt. Zo ver  zijn we nog niet. En het zal nog wel langer duren voor we echt helemaal geland zijn. Geduld is een schone zaak.

En zo zijn er veel zaken die veel tijd kosten. Ook het ontwerp van het huis. We hebben intussen met de architect al een heel proces doorgemaakt waarin we van vrij royaal naar zo klein mogelijk zijn gegaan en daarna toch weer naar wat groter, maar wel simpeler. De plattegrond is min of meer uitgekristalliseerd en hopelijk hebben we binnenkort het eerste 3D-model.

Ons leven is echt heel anders geworden dan het was. Maar we genieten volop van ons avontuur. Want wat is het mooi, om de opkomende zon over je eigen berijpte weiland op je eigen eiken te zien schijnen…

 

 

 

 

 

Sonderingen, fundering en ontwerp

Een huis moet gefundeerd worden. Bij het huidige huis is dat uiterst simpel gedaan: het gras is weggekrabd, er is een rijtje bakstenen dwars gelegd en daarop is men gaan metselen. Eigelijk kan je van een fundering nauwelijks spreken. Toch staan de muren nog recht en zitten er geen scheuren in!

Voor de bouwvergunning moeten we echter een beter beeld hebben van de bodemsterkte. Daarom zijn er op 25 september ‘sonderingen’ gedaan. Daarbij wordt vanuit een wagentje vol meetapparatuur een grondboor de grond in gedrukt. De apparatuur meet de weerstand van de bodem en daaruit valt af te leiden hoe sterk de fundering moet zijn.

Voor iedereen die zich afvraagt wat dit soort vierkante wagentjes, die je wel eens op de snelweg ziet, nou toch zijn: het zijn dus sondeerwagens.

Omdat het huidige gebouw er nog staat was het nog niet makkelijk om met de ‘sondeerwagen’ overal te komen. Meestal wordt er dan ook pas gesondeerd als de bebouwing al gesloopt is, en je precies op de plekken kunt sonderen waar het toekomstige gebouw komt. Maar van andere zelfbouwers hebben we gehoord dat het wel verstandig is om je sonderingen al vroeg in het proces uit te voeren. Anders loop je kans dat later het hele ontwerp moet worden aangepast.

Voorzichtig manoeuvreren om zo dicht mogelijk bij het huis te komen
Aan de onderkant gaat deze grondboor de grond in
en dan wordt hier de weerstand van de grond gemeten

Helaas vond het sondeerbedrijf dat de bodemweerstand op één plek onvoldoende gelijkmatig was om een strookfundering te gebruiken. (Dat is gewoon een brede strook gewapend beton). Een tegenvaller, want dat is verreweg de goedkoopste fundering. En omdat het huidige gebouw vrijwel geen fundering heeft dachten we dat een strookfundering wel voldoende zou zijn. Maar het geotechnisch rapport adviseerde palen. Dat is al snel €10.000 duurder, bovendien kan een heikraan hier helemaal niet komen.

Nu hebben we het gevoel dat de funderingseisen tegenwoordig zwaar overtrokken zijn. Natuurlijk is een goede fundering belangrijk – je wilt geen scheuren in de muren! Maar tegenwoordig funderen we steeds dieper. Als ‘vorstvrije grens’ geldt sinds kort niet meer 60 cm onder maaiveld maar 80 cm. Terwijl de winters steeds milder worden. Wanneer hebben we nou voor het laatst 60 cm (laat staan 80 cm!) vorst in de grond gehad? In de winter van 1963? Maar toen waren die eisen nog helemaal niet zo streng…

De funderingseisen hebben er natuurlijk enerzijds mee te maken dat gebouwen steeds beter geïsoleerd worden, en daarmee steeds zwaarder. Maar ik heb het donkerbruine vermoeden dat de betonlobby er ook iets mee van doen heeft. Overigens is kalkhennep een relatief licht bouwmateriaal, veel lichter dan beton of metselwerk. Dus we zien niet echt in waarom dat niet gewoon op een strookfundering zou kunnen. Helaas zal de vergunningverlener van de gemeente gewoon kijken naar het advies van het sonderingsbedrijf.

Een mogelijk alternatief zou een ‘evenwichtsfundering’ kunnen zijn. Dat is een dikke laag schuimbeton. Die is lichter dan de grond die wordt weggehaald, en moet zo dik zijn dat het gewicht van het huis + het schuimbeton gelijk is aan het gewicht van de grond die wordt weg gehaald. Bovendien heb je daarmee meteen een supergoed geïsoleerde vloer. Helaas hangt er wel een prijskaartje aan. En het wordt lastiger om een kelder te maken, wat we toch we heel graag zouden willen.

Kortom, we zijn er nog niet uit,…

Intussen puzzelen we hard aan het ontwerp van het huis zelf. Ook dat zorgt voor hoofdbrekens. Er wordt driftig heen en weer gemaild en ge-Whatsappt met de architect en ik werk plattegrond na plattegrond uit. Op millimeterpapier, want ik heb drie dagen lang geprobeerd om met het tekenprogramma Sketchup te leren werken en dat is me niet gelukt. Nog even geduld dus, voordat daar plaatjes van komen.

 

 

 

Einde van de Westschuur

Ik loop hopeloos achter met het bijhouden van het blog. Er gebeurt gewoon te veel om op te schrijven!

Aska groeit goed, maar wat is het veel werk, zo’n hondje! Zeker in combinatie met de katten. Ze willen graag met elkaar spelen,. maar af en toe wordt Aska  iets té enthousiast en grijpt ze Max met haar scherpe tandjes vast en schudt hem als een lappenpop (of een prooi) heen en weer. Dat moeten we haar natuurlijk afleren en dat valt niet mee!

Ook snapt ze op zich wel dat ze niet binnen moet poepen of plassen, maar het verschil tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ is nog niet helemaal helder. Dat kan ik haar niet helemaal kwalijk nemen, want dat ís ook een beetje diffuus. In de ‘tas’ bijvoorbeeld, regent het gewoon naar binnen en is de vloer onverhard. Zowel Aska als de katten beschouwen het daarom als een overdekt toilet. De dag begint dus meestal met drollen scheppen in de schuur (bij het licht van de mobiele telefoon…).

De eerste helft van oktober hebben we, stukje bij beetje, de ‘westschuur’ afgebroken. Nog een hele operatie, want het dak op durfden we niet, je weet nooit hoe wrak het is. Alle dakpannen heb ik er van binnenuit afgehaald. Dat was héél veel keer de ladder op en neer. De dakpannen hebben we bewaard, hopelijk is een deel nog bruikbaar voor op de nieuwe werkplaats.

Begin september ging het asbest dak eraf. Vervolgens stortte het voorste deel van de schuur in.
september: de zijwanden weghalen
Hier kan je er al een beetje doorheen kijken!
Héél veel keer de ladder op en af. Dit was eigenlijk een klus om met zijn tweeën te doen.
Stapels dakpannen om te sorteren: welke kunnen nog hergebruikt worden?

Opvallend was, dat het pannendak aan de binnenkant ‘beschoten’ was met oude kunstmestzakken. Dat hebben we ook al op andere plekken gezien. Een prachtig staaltje van  hergebruik: de zakken zijn netjes dakpansgewijs tussen de panlatten en de dakpannen verwerkt. Dat scheelde enorm veel tocht en ook lekkage. Alleen is er in de loop der tijd heel veel bladafval en stof tussen de dakpannen en de zakken gekomen en daar zijn muizen in gaan nestelen. Het was dus een vieze bedoening om alles van binnenuit naar beneden te halen!

Close up van het ‘dakbeschot’Overigens werkte het ‘dakbeschot’ niet helemaal. Op sommige plekken waren toch lekken ontstaan, en doordat al het water via het plastic naar die plekken getransporteerd werd waren er diverse balken behoorlijk doorgerot.

Helaas werkte het dakbeschot op sommige plekken juist als een soort kanaal waarlangs het water op één plek op de constructie liep

 

Hier is goed te zien dat de ‘Grote Eik’ echt ín de westschuur stond – en langzamerhand het dak uit elkaar gedrukt had.  

De nok was ook op een interessante manier geconstrueerd: op de nokbalk lagen opgerolde kranten, die rond dakpanscherven gerold waren. Dat geheel was weer afgesmeerd met cement. Aan de hand van de kranten kon ik de schuur (of in elk geval het pannendak) dateren: de kranten waren uit de periode mei-juli 1955.

Vreemde nokconstructie, van kranten, dakpanscherven en cement.

Doorzicht!
Ook het gebint rustte (met een extra paaltje) tegen de Grote Eik aan
Op de Grote Eik is goed te zien dat hij deel uitmaakte van de schuur
De kap eraf!

 

Neerhalen van het gebint

Al het ongelakte hout gaat de kachel in: met het behandelde hebben we de zoveelste container gevuld. Toen de kapconstructie er eenmaal af was stond alleen het gebint nog. Dat was van duidelijk vele malen eerder gebruikt eiken. Vol met houtworm, maar nog altijd loodzwaar. Intussen was de houtcontainer vol, dus die balken liggen nog even te wachten op een nadere bestemming.

En toen was er uitzicht! Wat een ruimte en wat een prachtig gezicht, nu de ‘Grote Eik’ helemaal vrij staat. Jammer dat we er opnieuw een schuur gaan bouwen. Maar dat zal toch moeten, want we moeten een werkplaats hebben, om van daaruit straks het huis te bouwen. Aan het ontwerp van het huis zijn we ook heel hard bezig, maar dat volgt in een volgende blog.

En toen was er uitzicht! Eigenlijk zonde om er weer een schuur voor te zetten…

 

 

 

 

 

 

Aska

Op een boerderij hoort een hond. Die kan waarschuwen als er volk op het erf is en dat is wel handig hier. (Ik heb al een paar keer gehad dat er onverhoeds mensen stonden, die ik niet had opgemerkt omdat ik achter op het erf bezig was. Tot nu toe nog niet op een moment dat ik net bloot    onder de douche vandaan kwam, maar dat is natuurlijk een kwestie van tijd…) Maar wat voor hond? Ik ben eigenlijk nooit zo’n hondenliefhebber geweest. Als kind was ik er doodsbang voor en ik houd nog steeds niet van de lucht van honden.

Maar toen ik 20 jaar geleden in Australië rondreisde heb ik op een schepenfarm Australian Kelpies aan het werk gezien. Niet te grote hondjes, die buiten op het erf van de boerderij woonden en flink moesten werken voor de kost. Dat werk bestond uit het opdrijven en bij elkaar houden van de enorme kuddes schapen. Eén van mijn leukste herinneringen aan dat jaar is toen ik zelf een keer meeging met schapen ophalen (“rounding up a coupla herds”). Op een motorfiets over de heuvels crossen, met een nieuw hondje achterop. Toen we kwamen waar de schapen waren was het prachtig om te zien hoe de honden de aanwijzingen van de boer volgden. Ze wisten precies wat ze moesten doen en genoten duidelijk van het werk.

Kelpies zijn kleiner en lichter dan de ‘Australian Shepherd’ (die trouwens helemaal niet uit Australië komt!) en de ‘Australian Cattle Dog’ (die, zoals de naam al zegt, gefokt is om koeien te drijven). Daardoor kunnen ze over de ruggen van de schapen heen rennen als ze snel aan de andere kant van de kudde moeten zijn of de schapen dicht op elkaar door een geleiderail moeten worden gedreven. Wat de schapen daarvan vinden is niet bekend (maar ik heb wel een idee).

Dus toen Dorien liet weten dat hun hond puppies had met een Kelpie als vader was ik wel heel erg geïnteresseerd. De moeder is een mengelmoes, net iets groter dan een Kelpie. Maar ook een gezonde en slimme hond die goed is in schapen en geiten drijven. Bovendien zijn ‘vuilnisbak’-honden meestal gezonder dan echte rashonden.

Dus we besloten dit dit toch wel een hele goede kans was om een gezond beestje van bekende oorsprong en met waarschijnlijk goede eigenschappen aan te schaffen. En sinds afgelopen zondag woont Aska in huis. Half Kelpie, 1/8 Duitse Staander, 1/8 van nog iets bekends en 1/4 vuilnisbak.  Met een mooie black-and-tan tekening en jammer genoeg de hangende oren van de moeder (ik vind de rechtopstaande Kelpie-oren eigenlijk mooier).

Voor de poezen is het even wennen, maar ze zijn al snel vriendjes geworden. Aska en Max gaan lekker samen op avontuur en ze kunnen leuk samen spelen. Ik vind dat erg dapper van Max want Aska is wel 5 x zo zwaar als hij. Maar hij is natuurlijk een puber-kater, dus hij kan ook wel tegen een stootje. Als het spelletje te ruig wordt krijgt Aska een haal over d’r neus en ze begint al te begrijpen dat het dan afgelopen moet zijn. Ze waren al bezig om samen muizen te vangen (Aska graaft een muizenhol uit en Max zit er gespannen naast, klaar om wegrennende muizen te bespringen) dus ik voorzie een vruchtbare samenwerking.

Ze doet hard haar best om de nieuwe omgeving en de poezen te begrijpen en kan (als ze niet afgeleid wordt) al heel goed de commando’s “kom”en “zit” volgen. En zoals het een halve Kelpie betaamt heeft ze enorm veel energie!

Moestuin

Het seizoen voor de interim-moestuin is afgelopen, de pompoenen en courgettes zijn geoogst. Nu kan ik eindelijk een begin maken met de echte moestuin.

Omdat ik verwacht dat er hier heel wat konijnen en reeën belangstelling zullen hebben voor mijn groente ben ik begonnen met een degelijk hek. Gaas van 1,20 m hoog en daarboven komt nog een draad.  Langs de onderkant ligt nu een balk. Misschien dat ik daar langs ook nog gaas moet ingraven, maar dat stel ik nog even uit.

Ik blogde al eerder over de staat van de moestuin: een stevige grasmat, vol kweek en bramen. Omspitten is geen optie. Niet alleen is dat heel zwaar werk, maar de wortels van het kweek (en de overige grassoorten) zullen eindeloos blijven uitlopen, zolang de blaadjes het licht kunnen bereiken. Dus ik neem mijn toevlucht tot een beproefde methode: de grasmat verstikken met een mulchlaag. Omdat ik daar veel vragen over krijg wat uitleg.

Met ‘mulchen’ maakte ik twintig jaar geleden voor het eerst kennis in Australië. Het betekent simpelweg het afdekken van de grond en is in de Angelsaksische landen een beproefde methode om het opkomen van onkruid en verdamping van water tegen te gaan. In Nederland is vaak nog blote aarde de norm, liefst netjes geschoffeld. Maar dat biedt weinig bescherming aan de enorme verzameling van schimmels, bacteriën, insecten, wormen, springstaarten, mijten en andere organismen die we samenvatten onder de noemer ‘het bodemleven’. En dat bodemleven wil je juist stimuleren. Regenwormen maken de grond luchtig en transporteren voedingsstoffen door de bodemlagen. Bacteriën en schimmels breken organisch en anorganisch materiaal af tot bestanddelen die als voedingsstoffen door de planten kunnen worden opgenomen en humus die deze nutriënten vasthoudt. Schimmeldraden kunnen nutriënten over vele meters transporteren. Kortom, deze nuttige hulptroepen wil je koesteren. Maar dat doe je niet door de grond om te spitten (waarbij je het bodemleven enorm verstoort) en kaal te houden (waardoor harde wind, UV-straling van de zon , vrieskou en plensregens vrij spel hebben op het oppervlak), maar door haar te bedekken. Liefst met organisch materiaal, maar zwart plastic kan soms ook nuttig zijn. Mijn tuiniermethode is de afgelopen twintig jaar dan ook steeds meer gericht op het niet keren van de bodem en het stimuleren van het bodemleven.

Ik ben begonnen met het uitzetten van de bedden. Die worden 1,20 m breed, met paden van 80 cm er tussen. Dat lijkt verspilling van ruimte, maar doordat ik niet op de bedden loop blijft de grond daarin luchtig en vruchtbaar. Daardoor kan ik de bedden straks helemaal tot de rand vol planten. De planten zullen in het groeiseizoen ook over de randen van de bedden hangen. In de winter kan ik dankzij de brede paden overal goed bij met de kruiwagen.

De bramen heb ik uitgestoken, die laten zich niet makkelijk verstikken. De grasmat dek ik af met grote stukken karton, dat ik heb gekregen van de Kluswijs in Noordwolde. Daarop komt een dikke laag (50 cm!) organisch materiaal. Liefst met een goede verhouding tussen koolstofrijk en stikstofrijk materiaal, zodat het kan verteren tot vruchtbare compost. Ik gebruik wat ik maar voorhanden heb of waar ik makkelijk aan kan komen. Op dit moment heb ik vooral gehakselde takken en bladeren en oud hooi tot mijn beschikking. Dat bevat vooral koolstof en zal dus niet erg snel composteren. Geeft niet: de voedingsstoffen zouden in de winter toch maar uitspoelen door de regen. Hoofdzaak is nu eerst dat het gras verstikt wordt.

De planten plant ik komend voorjaar in de mulchlaag, waar ik dan wat mest bij voeg. De mest brengt het verteringsproces goed op gang. Daarbij ontwikkelt het bodemleven zich en worden de mulchlaag en het inmiddels dode gras omgezet tot nutriënten die de planten kunnen opnemen. De eerste vijf bedden zijn aangelegd: nu de rest nog.